
Jurisprudentie
BG4127
Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4514 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4514 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering bijstand voor de kosten van manueel therapeut. ZFW en AWBZ in beginsel als voorliggende, toereikende en passende voorzieningen beschouwd. Behandelingen door manueel therapeut worden als niet noodzakelijke hulp niet tot het verstrekkingenpakket van de ZFW en de AWBZ gerekend. Nu die kostenpost niet in de voorziening is opgenomen, dient de Abw zich hierbij aan te sluiten en komen de kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dat betrokkene veel baat heeft bij de intensieve behandeling kunnen niet worden beschouwd als zeer dringende redenen.
Uitspraak
07/4514 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2007, 04/725 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 28 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.C. Kluijskens, traumatherapeut, en A. van der Hoeven, manueel therapeut. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat in dit geding uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft een chronische spierziekte en ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Sinds 2000 is hij onder behandeling bij manueel therapeut A. van der Hoeven (hierna: Van der Hoeven). Appellant was verplicht verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet (ZFW) en had daarnaast een aanvullende verzekering afgesloten welke onder meer dekking biedt voor de kosten van alternatieve geneeswijzen. Hij ontving echter geen vergoeding voor de kosten van de manuele therapie op grond van de aanvullende verzekering, omdat Van der Hoeven niet is aangesloten bij de federatie Nederlandse Vereniging van Artsen voor Manuele Geneeskunde (NVAMG).
1.2. Bij besluit van 5 februari 2003 heeft het College de aanvraag van appellant voor de in 2003 gemaakte kosten van manuele therapie ad € 2.340,-- afgewezen op de grond dat hij voldoende draagkracht uit eigen vermogen heeft om zelf in deze kosten te voorzien. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 6 januari 2004 ongegrond verklaard. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant voor de kosten aanspraak kan maken op een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Indien de manuele therapeut bij de NVAMG zou zijn aangesloten, zouden de kosten daarvan wel voor vergoeding op grond van de aanvullende verzekering in aanmerking zijn gekomen. Niet is aangetoond dat appellant niet bij een wel bij die federatie aangesloten therapeut behandeld zou kunnen worden.
2.1. Appellant heeft tegen het besluit van 6 januari 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het College heeft in verweer nader het standpunt ingenomen dat artikel 17, tweede lid, van de Abw aan bijstandsverlening in de onderhavige kosten in de weg staat, aangezien de ZFW voor medische kosten wordt geacht een in beginsel toereikende voorziening te zijn en manuele therapie niet behoort tot de verstrekkingen van de basisverzekering. Op 4 april 2006 heeft de GG&GD advies uitgebracht ten aanzien van de behandelingen van appellant door Van der Hoeven.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een beslissing over de vergoeding van het griffierecht - het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 6 januari 2004 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De rechtbank oordeelde dat naar vaste rechtspraak de ZFW en de AWBZ voor de kosten van medische zorg in beginsel als aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorzieningen moeten worden beschouwd. Nu manuele therapie niet vergoed wordt uit het basispakket kan op grond van artikel 17, tweede lid, van de Abw voor de kosten van een behandeling door een manuele therapeut in beginsel geen bijstand worden verleend. Dat appellant voor de kosten of een deel daarvan op grond van zijn aanvullende verzekering wel een vergoeding kan krijgen mits zijn therapeut is aangesloten bij de NVAMG, acht de rechtbank niet relevant. Op basis van de gedingstukken, waaronder de medische rapporten van de GG&GD, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw, zodat het College niet de bevoegdheid toekwam bijzondere bijstand te verlenen voor de onderhavige kosten. Aangezien het College de aan het besluit van 6 januari 2004 ten grondslag gelegde motivering niet heeft gehandhaafd, heeft de rechtbank dat besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 6 januari 2004 in stand te laten. Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij niet begrijpt dat hij niet in behandeling bij manueel therapeut Van der Hoeven kan blijven voor de korte periode dat deze nog als therapeut werkzaam is. In dit verband heeft hij gesteld dat anderen wel jarenlang bijzondere bijstand krijgen voor vergelijkbare kosten. Appellant begrijpt niet hoe de hele procedure vanaf de aanvraag heeft kunnen lopen, nu de bijstand eerst op een andere grond werd afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Op grond van het tweede artikellid strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2. Voor de kosten van (para)medische zorg dienden tot 1 januari 2006 de ZFW en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg als niet noodzakelijk niet tot de prestaties behoort die op grond van het bij of krachtens de ZFW en de AWBZ bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Abw in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Zoals blijkt uit de toelichting op deze bepaling, heeft de Abw geen functie indien binnen de voorliggende regeling een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van een bepaalde kostensoort in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien op basis van die beslissing de keuze is gemaakt die kostenpost niet in de voorziening op te nemen, dient de Abw zich bij deze keuze aan te sluiten en komen de kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking.
4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat artikel 17, tweede lid, van de Abw ook in dit geval, waarin het gaat om de vergoeding van de kosten van manuele therapie, in beginsel aan bijstandsverlening in de weg staat. Hiertoe overweegt de Raad dat de kosten van manuele therapie zijn aan te merken als kosten van medische zorg, en dat op grond van hetgeen bij en krachtens de ZFW en de AWBZ is bepaald moet worden aangenomen dat behandelingen door een manueel therapeut als niet noodzakelijke hulp niet tot het verstrekkingenpakket van de ZFW en de AWBZ worden gerekend. Het gaat hier om kosten voor alternatieve therapieën welke bewust buiten de werkingsfeer van de voorliggende voorziening zijn gelaten. Dat onder bepaalde voorwaarden wel aanspraak bestaat op een (gedeeltelijke) vergoeding op grond van de aanvullende verzekering maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat het in het geval van appellant gaat om een bijzondere vorm van manuele therapie maakt geen verschil.
4.4. Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Abw, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Volgens de memorie van toelichting dient daartoe vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van zeer dringende reden als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw, evenals de overwegingen waarop dit oordeel berust. De door appellant in hoger beroep aangevoerde omstandigheden, waaronder het gegeven dat hij veel baat heeft bij de intensieve behandeling door Van der Hoeven, kunnen naar het oordeel van de Raad niet worden beschouwd als zeer dringende redenen als in deze bepaling bedoeld.
4.5. De Raad is ten slotte met de rechtbank van oordeel dat appellant aan het feit dat hem voor het jaar 2002 op basis van een advies van de GG&GD Amsterdam wel bijzondere bijstand voor de hier in geding zijnde kosten is verleend niet een in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat voor deze kosten ook in de daarop volgende jaren bijstand wordt verleend. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat dit niet is onderbouwd.
4.6. Gezien hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
4.7. Voor vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IA